woensdag 17 oktober 2018

Watertrappen

Bezien vanaf mijn erf uit een hoogwerker: iemand die bezig was een dikke tak van een eik af te breken, eveneens op zo'n tien meter hoogte. Plotseling liet de tak los en de man viel. Beneden was hij tot zijn schouders in de grond verdwenen, maar hij worstelde zich los, het leek een soort watertrappen wat hij deed. Hijgend viel hij neer op de aarde, hij droeg vuile laarzen. Zijn overall was van een soort steenrood katoen.

Veenweg

Bij de Veenweg, die naar de Vennebulten liep, stond de boerderij van Vossers. Boer Vossers was al lang overleden en zijn zoons hadden er niet veel van terechtgebracht, het was een wanordelijke puinhoop om het huis, alles lag schots en scheef. Het was een donkere dag en het had veel geregend, ik liep in de weide bij Vossers, naderde een sloot waar ik veel plastic zag. Dat plastic zou ik goed kunnen gebruiken bij het waden door de sloot, maar het lag helaas aan de overkant. Het zag er een beetje griezelig uit, zoals een aangeklede ledepop voorover gegooid tussen de rest van het kunststof. Het werd alsmaar donkerder.

Drijfzand

Samen met Roel Wildeboer liep ik langs een water, het leek een meer. Roel leidde zijn fiets aan de hand, ik liep door de natte bedding. Plotseling ging ik er door heen, het was drijfzand. Het werd steeds dieper, tenslotte stak alleen mijn hoofd er nog bovenuit. Ik ging moeizaam terug naar de oever, waar ik een weg vond naar een café, drijfnat. Roel was al verdwenen.

Fietsend

Fietsend op de klinkers van de Veenweg kwam ik bij de brug en het zwembad. Het bad was heel groot geworden, je kon tot de horizon kijken waar een hoge dam was gebouwd.Daarachter stroomde de Rijn, die hier de Slingebeek verving. Door de bossen kon ik een boot zien met een grote rookpluim, die op dat moment terug schakelde en nog meer rook uitbraakte. De rivier stroomde hier snel, maar je kon nog wel oversteken met het veer. Aan de overkant stonden loodsen van de Ruva, blauw geverfd en nu beklad met graffiti. De plaatselijke opzichter zuchtte en vroeg wie dat er weer af ging halen. Ik stak onmiddellijk mijn vinger op.

Veldkamperstraat

Vannacht was ik terug op de Veldkamperstraat in Westendorp. Ik stond voor mijn ouderlijk huis, het was in elk geval half leeg. Met een sleutel kon ik naar binnen en stond in de woonkamer. "Het lijkt me wel leuk hier, misschien kun je er gaan wonen" zei mijn vriendin. Zelf zat ze een stukje verderop te zwoegen op haar tekeningen. Ik stond weer in de tuin bij het gammele woninkje en zag uit de weg tegenover mij een open sportwagen komen. Hij was geheel begroeid met een soort klimop.
De bestuurder moest een andere auto voorbij laten en hij zei dat het wel kon, in het Engels

maandag 15 oktober 2018

Tussenruimte

digitaal schilderij van L. Radstaak
In het ruime lokaal van het museum zat hij aan het hoofd van de lange tafel. Hij nam het woord, tegen zijn gewoonte in. "Zo juist ben ik getuige geweest van de waarneming van de kleuren in de tussenruimte, dat is de ruimte waarin de kunstenaar niets heeft gedaan en die toch aanwezig is. Ik vind die ruimte vol van kleuren die ik eigenlijk nooit gezien heb, tegen het buitenissige aan!" Hij zweeg, om de indruk die dat maakte te bestuderen. Zij waren allen stil en keken naar de ruimte door de drie ramen, waar een zon scheen door de wolken van een winterse lucht. Het licht was bijna verblindend op dat moment. In een van de ramen was nog net de kunstenaar Cornelius Rogge te zien, gevolgd door een stoet kinderen. Het leek alsof hij die tussenruimte ook probeerde te verklaren aan de onbedorven kinderzielen.

Vliegende schotel

foto: R. Trilling
In de verte klonk een steeds luider wordend getrommel, het kwam van een groene vliegende schotel. Langzaam verscheen hij vanachter een rij bomen, het was een nogal groot ding. Ik begreep dat hij uit deze regio kwam, het drummen was monotoon en hard. Het was de groep van Hans Keuper, de schepper van 'Boh foi toch', te vertalen als 'Godsammnenan nog aan toe'.

Oersik bak bak

"Ga eens andersom zitten" zei iemand, terwijl ik op een grote stoel zat bij het perron. Nu keek ik de weilanden in en zag niet hoe de lange trein naderde. Hij stopte nauwelijks bij het onooglijke station en toen hij weer optrok merkte ik dat ik mee rende. De conductrice stond nog in de deuropening en keek meewarig naar mij. De trein ging sneller en ik raakte buiten adem. Toen naderde ik een brug over het spoor en sukkelde er met mijn laatste krachten over heen.

Treinongeluk


Hij liep op een pad door het bos evenwijdig aan de spoorlijn, hij hoorde een trein aankomen. Het was een zilvergrijze lokale Belgische trein en hij reed vrij langzaam. Maar toen de trein bijna voorbij was ging hij ontsporen, hij zag de voorste wagons knikken en er klonk een hoop geraas. Hij deinsde achteruit voor rondvliegende stukken, toen kwam de trein tot stilstand. Het tafereel was bijna schilderachtig te noemen, de rechte lijn van het spoor in het hoge bos, de voorjaarskleuren van de bomen en het aanzien van de gederailleerde trein. De man sloeg linksaf, het bos in, hij kwam over een bruggetje met boeken die erop lagen, hij moest er over heen stappen. Het werd donker om hem heen. Er klonken vrolijke geluiden.

Belgische boerderij

Wij waren op weg naar Dedemsvaart, maar verdwaalden onderweg. Ik zag A. verder fietsen, terwijl ik mijn rijwiel in de berm had gelegd, omdat ik auto's gevaarlijk zag naderen van achteren, zij raasden voorbij. Ik naderde een kruising en zag toen een binnendoorweggetje naar het fietspad van A. Het naderde een boerderij en het werd omgeven door laaghangende struiken. Plotseling stond daar een man met een stopbord, een spiegelei dat zwart was geschilderd in plaats van rood. Hij vroeg waar ik heen moest en ik zei dat ik naar het weggetje moest dat A. had genomen. Zijn strenge gezichtsuitdrukking veranderde en hij vond dat ik verder kon gaan. Al doende knipte hij een paar grote peren van een tak, met de uitleg dat die te groot waren. Plotseling ging de tak over in een eend die zwanger was, naar het bleek van een groot aantal cellen, de man kneep ze uit en zei dat het allemaal misbaksels waren. Ik gruwde ervan en haastte me verder naar een omweg die leidde naar een wit gepleisterde Belgische boerderij, waar iemand zich zou ophouden die te maken had met misdaad.

De familie Raderblad

Het moet maar eens gezegd: zij zijn als familie louter virtueel, op het wereldwijde web is geen spoor van hun te vinden, want niemand heet daar Raderblad, wel Ratelband en Radstaak, maar over hun een andere keer. Hun afbeelding is ook toevallig, zij vinden hun vorm via de kruisingen van de vele patronen in dat blad. Dat het vrouwen zijn komt door de aard van het medium dat hier zo gewillig lijkt. Wanneer wij er naar kijken doet het denken aan Picasso en de narren die hij afbeeldde. 
Hier beeldt hij een student met pijp af, bedachtzaam lurkend en een te grote baret dragend.
Hij denkt na over een experiment met een van hun...

Robottrein

Ik liep door de coupé naar voren, naar de treinbestuurder. Maar die was er niet, zijn plek was leeg, er stond zelfs geen stoel, ik zat in een gerobotiseerde trein, die voortjoeg over een pad naast de rails. Links waren wel rails en in de verte zag ik een trein aankomen. Plotseling zag ik de verte op het pad een blauwgrijze bestelauto, iets van voorheen PTT. De de achterklep stond open, zij waren iets aan het repareren. De robot zag het ook en plotseling  maakt hij een bocht naar links, over het spoor en stopte met de noodrem. Daar stonden wij, in het Veluwse bos, doodstil.
Ik stapte uit en liep naar wat een station leek, in de verte deed het denken aan Station Garderen.
Er kwam een trein aan, een oud model, maar nieuw in de blauwe en gele verf. Ik rende om die trein te halen, kon nog net in het staartvormige deel stappen. Dat deel zal wel erg slingeren, dacht ik en ging zitten, terwijl hij optrok.

Mijn Hooft

Hij reisde naar Oudenaarde om het Jotie T'Hooft festival te bezoeken, waarvoor hij een paar gedichten ingestuurd had. Hij had zijn treintickets al binnen en zijn boeking in hotel Tijl voor een overnachting, want het evenement begon om een uur of zeven en dan werd het te laat om terug te keren. Hij bekeek het vervoerbewijs, het zag er simpel uit, met een foto van een oudere lachende blondine met teveel oogschaduw waardoor het gaatjes leken. Daardoorheen regels met de afkorting van mijn naam: Radsta en de datum waarop hij reisde. 
Om de de vijf uur durende treinreis te doden bestelde hij een boek van de dichter en schrijver: 'Heer van de Poorten en andere verhalen'. De afzender kende zijn naam uit een boek dat hij schreef over mijn beroemde plaatsgenoot en hij zei: "Ja, ik ken A.L. Snijders, maar ik heb al meer dan genoeg aan T'Hooft van Jotie :-))" En zo vertrok hij in het weekend, vlak voor de IJsheiligen. Zijn Hooft stond op een barstende koppijn, want hij had weer eens kou gevat in dit grillige klimaat.

'Mierenweerders'

Op het land van oom Willem Radstaak liep ik langs de randen van zijn erf. De oude populieren  aan de Schilderinklaan stonden nog overeind en wierpen een schaduw over het land. Het land van de buurman was geploegd en mogelijk ingezaaid. Terwijl ik bezig was gaten te graven voor 'Mierenweerders', een iel soort boompje, zag ik mijn neef Rooie Willem bij de buren komen. Opeens schrok ik, ik was op het erf van de buren aan het graven en net met mijn vierde gat begonnen. Meteen onder de deklaag begon al de gele grond, het was hier armoedig.

Beschrijving

Voor het eerst beschrijf ik mijn werkkamer, het is een zolderverdieping van ± 11,5 x 4,5 m, sinds twee jaren verdeeld in twee stukken, gescheiden door een zelfgetimmerd stuk van houten ribben met gipsplaat. In het dak zitten 4 klapramen, die alleen bij zomerse hitte open gaan.
De wanden zijn witgesausd, op de vloer ligt een linoleum dat zijn beste tijd gehad heeft. Jaren heb ik erover gedaan tot ik een indeling had, die ik niet meer veranderde. Hoewel, sinds enige tijd verplaats ik de computer naar het warmere deel, omdat ik het op het stuk boven de 'deel' wat minder warm heb, door de koude optrek van de bakstenen die op 'staal' (gewoon in de zandgrond) liggen. Toen ik hier net kwam, in 1977, kon ik door de halve balken via een spleet in het rieten dak naar de maan kijken. Later zag ik buiten door het bos in het westen de komeet Hale-Bopp, ergens in de jaren negentig. Onlangs heb ik daar een gedicht over gemaakt.
Onder een raam op de noordkant zit achter een Apple Cinema HD display uit 2003(?) die aangesloten is op een G5 PPC, sterk verouderd ('obsolete') kunnen we zeggen. In een pootje van het beeldscherm ligt een insect dat al lang dood is, ik heb hem nu afgedekt met een sticker waarop mijn bedrag aan AOW staat. Over het beeldscherm heen kijk ik naar een afbeelding van mijn ouders, die ooit teruggevonden werd door mijn zus, die daar nog steeds woont. Hij was achter het behang terecht gekomen, op een onverklaarbare manier.

'ne 'palsie'

In de opgravingen stuitten wij (het is nu januari 2115) op een aantal geordend lijkende delen van hout. Het vergde een tijd puzzelen, maar opeens was er een gezicht. Wij maakten er een druk van, volgens een oud procede, een zogenaamde houtdruk. Een van ons herinnerde dat aan een afbeelding op een boek uit de vorige eeuw, na lang zoeken vond hij dat op de 'interscoop'.
Het ging over aangezichtsverlammingen en het masker kwam uit Afrika. Vermoedelijk ging het over de gevolgen van een beroerte en de bijbehorende uitdrukkingen. De man van de interscoop dacht aan een familielid die dat meegemaakt had en hij trok een scheve grimlach, zoals hij in het oude Twents zei: "'ne palsie".

zondag 14 oktober 2018

Harde wind

Mijn Renault 4, een ouderwetse gelige, stond halverwege het pad naar ons huis. In het noordwesten zag ik een zware onweerslucht opkomen. Ik reed het voertuig naar de garage, een voormalige kapschuur. Ernaast lag een grote hoeveelheid oud ijzer, waaronder spijkers.
Ik droomde weer eens van de zolder van mijn ouderlijk huis, waar ik een grote studio had, maar die kwam steeds niet af, er was bijvoorbeeld geen toegang, behalve een moeizaam lopen langs de balken. Ik keek naar twee mannen op het erf, die iets deden met paarden. Ze hoorden hier niet, maar ik liet ze begaan en keek naar de troep op het erf, een geweldige rotzooi. Ik besloot naar binnen te gaan, het begon te waaien. Nauwelijks stond ik voor een klein raampje dat uitkeek op het zuiden of er barstte een geweldige wind los, het huis kraakte. Het zicht naar buiten werd vager aan de randen, het leek alsof de wind ook materiaal meenam. In de wei stond een man zijn paard te koesteren, maar ze zouden elk ogenblik meegezogen kunnen worden door die vreselijke, oorverdovende wind.

Groningen

Ik parkeerde mijn auto achter een kerk, hij leek op de Martinikerk in Groningen. Daarbinnen was een muziekgebeurtenis aan de gang, ik zag een groep mensen met instrumenten, waaronder een vrouw uit Albanië met een speciaal snaarinstrument van de Balkan. Er kwam een man naar buiten met een kalend hoofd die iets blies uit een hoorn. Toen ging hij weer naar binnen. Vervolgens kwam er een Amerikaanse slee voorrijden met twee blazers erin, een met een trompet, de ander met een saxofoon. Hij maakt een bocht om de kerk en ging door een poort, vanaf dat moment begon de band te spelen, met hevig drumwerk. Aan de percussie zat de directrice van de bibliotheek uit Vorden.

Bijen

Op weg naar mijn oom keek ik omhoog, er vlogen vleermuisachtige vliegtuigen, maar ik wist dat ze van de Nazi's waren. Ook dat ze ontdekt hadden hoe je insekten als bijen en wespen moet doden, ze begonnen al te vallen op onze hoofden. Intussen was de kermis al begonnen, ook was er een rommelmarkt. Temidden van alles stond een fleurig gekleurd minihuis, gekoppeld aan een auto.

Jezus Christus

Wij voeren mee in een diepgeladen ertsboot, die vast gemaakt was aan een veel grotere boot, de rivier stroomde snel en wij zagen dat onze boot langzaam wegzonk. Tegelijk zagen wij twee mensen lopen over het water, zij deden Jezus Christus perfect na! Tenslotte stonden alleen hun sportschoenen nog op het water. Nu werd het gevaarlijk en we stapten over op de grote boot, die ook een trein was. Het was een oude trein, met veel chroomwerk en houten, bruine panelen, hij rammelde.